What (is) cinema?
De strategische vraag van het IFFR 2002
Vroeger was de wereld eenvoudig: de filmarchivaris zei: “cinema is alles wat bij mij in filmblikken ligt (plus alles wat we nog kunnen verwerven)”, de bioscoopeigenaar zei: “welnee, cinema is alles wat bij mij door de projector loopt” en ze hadden allebei gelijk. Tegenwoordig is het moeilijker het domein van de cinema af te bakenen, laat staan iets zinnigs te zeggen over het wezenskenmerk van cinema. De vertrouwde grenzen zijn vervaagd. Filmtheaters vertonen videofilms, veel bioscoopfilms (zowel klassiekers als nieuwe uitbreng) zijn alleen thuis in de huiskamer te zien, moderne kunst in de musea bestaat steeds vaker uit filmprojecties en sommige films zijn alleen via internet te zien. Het International Film Festival Rotterdam hanteert al jaren de treffende term “Exploding cinema” (in 2001 met als subthema “Cinema Without Walls”) als noemer voor het bijprogramma waarin de vinger aan de pols wordt gehouden van deze eigentijdse ontwikkelingen.
Na dertig boeiende en vermoeiende festivaledities met steeds prachtig overladen programma’s werd het onvermijdelijk tijd voor bezinning over de vraag wat er precies gaande is op het cinemafront en hoe het festival in dit tumult staat. Deze drang tot (zelf)reflectie resulteerde in de lancering van de uitdagende tweevoudige vraag “What (is) cinema?”. De dubbelvraag fungeerde als uitgangspunt voor het themaprogramma waarmee een dwarsdoorsnede van het totale aanbod van de 31efestivaleditie gegeven werd.
Het rookgordijn van Bazin
De basisvraag “What is cinema?” verwijst naar de titel van vier bundels essays en kritieken van de Franse filmcriticus André Bazin: “Qu’est-ce que le cinéma?”. Een titel die ironisch opgevat dient te worden: het lijkt een didactische uiteenzetting te beloven, maar de teksten van Bazin bieden juist het tegendeel. Behendig trekt hij steeds een rookgordijn op dat hij soms even wegwappert, dit levert een fascinerend (of irriterend?) woordenspel op. Tijdens het festival bleef het gedachtegoed van Bazin overigens buiten beeld, in de catalogus werd slechts één van zijn vaker geciteerde uitroepen als motto aangehaald: “elke ontwikkeling die aan de film wordt toegevoegd, brengt deze paradoxaal genoeg dichter bij zijn oorsprong. Kortom, de cinema is nog niet uitgevonden!”. Met deze kreet kunnen we inderdaad nog jaren vooruit.
Het tijdloze aan Bazin is dat hij een filmliefhebber was die zorgvuldig, op een tastende manier, zocht naar enige systematiek in zijn waarderingen. Het zou interessant zijn als we opnieuw een dergelijk figuur in ons midden mochten hebben, wat zou een criticus van het kaliber van Bazin bijvoorbeeld schrijven over uiteenlopende festivalfilms als DELBARAN, BOLIVIA, DE AAP, MILLENIUM MAMBO? Tussen deze films bestaat geen enkel verband, behalve de sprakeloos makende schoonheid en eigenzinnigheid en het feit dat we ze binnen tien dagen kunnen ondergaan.
Reflectie
“What (is) cinema?” vormde de ruggengraat van de festivaleditie van dit jaar. In hun voorwoord bij de catalogus noemen directeuren Simon Field en Sandra den Hamer dit programma-onderdeel “een soort redactioneel commentaar, een bescheiden manifest, voor het festival in zijn geheel”. Medesamensteller (co-curator) Edwin Carels stelt in zijn inleiding dat het programma een stimulans moet geven aan het debat over de stand van zaken binnen de cinema in al zijn verschijningsvormen. De vraag “What (is) cinema?” vormt voor hem ook een expliciete verbindingsstreep tussen de verschillende programmacomponenten van deze festivaleditie zoals de politieke film (Desert of the Real), de zelfreflectieve film (The Looking Glass), de innovatieve film (Exploding Cinema), de wereldcinema (Hubert Bals Fund), het aankomend talent (VPRO Tiger Awards Competition) en natuurlijk het hoofdprogramma (Main Programme Features and Shorts).
“What (is) cinema?” kreeg acht festivaldagen lang een vast agendatraject van drie programmablokken in filmzaal Pathé 7 en tussendoor een debat aan de overkant in de Kleine Zaal van de Schouwburg. De bezoeker kreeg een genadeloos grote hoeveelheid stof tot nadenken. Per dag was een breed thema gekozen als denkkader en om de discussie aan te zwengelen en richting te geven werd in het begeleidend schoolschriftje per thema een lijst van 24 open vragen gelanceerd. Er zou een flinke boom op te zetten zijn over bijvoorbeeld de stand van zaken rondom de politieke film en de auteursfilm, de invloed van de digitale technologie en van de televisiewereld, of over de dwarsverbanden met beeldende kunst en de samenhang tussen verschillende filmculturen (wereldcinema, Aziatische en Westerse filmproducties). Alle aanzetten en goede wil ten spijt, kwam het debat helaas niet meteen van de grond. Wellicht moeten we ons tijd gunnen om een langere aanloop te nemen.
Het International Film Festival Rotterdam stelde zich met “What (is) cinema?” de taak om eens expliciet de vastgeroeste verwachtingen te ondergraven en de hokjesgeest af te breken, iets wat daarvoor natuurlijk ook gebeurde maar dan veelal impliciet bleef. Het programma “What (is) cinema?” is vooral te zien als een geslaagde strategie om de voorhoede-status van het festival te onderstrepen en tegelijkertijd het kijkgedrag van de zoekende bezoeker de richting op te sturen van een prettig soort vertwijfeling, geworteld in een totale overgave aan het aandachtig aanschouwen van een oneindig aantal filmvertoningen in een staat van eindeloze nieuwsgierigheid.
Een onoplosbaar raadsel
De vraagstelling vormde een mooie strik om een bundel zeer uiteenlopende films en leverde ook een reeks puntig geformuleerde overtuigingen op: er was een rijke bloemlezing aan sweeping statements te oogsten, onder andere in de februari-editie van de Filmkrant, in dagblad Trouw en de festivalkrant The Daily Tiger. De festivalbezoeker zag zich na alle films en alle debatten echter voorspelbaar genoeg geconfronteerd met meer vragen dan antwoorden. Op zich een mooi resultaat, want “Rotterdam” is nu eenmaal een grensverleggend avant-garde festival en daarbij past het ondergraven van zekerheden beter dan didactische verduidelijkingen. De dubbelvraag “What (is) cinema?” kreeg gaandeweg het festival steeds sterker het karakter van een onoplosbaar raadsel. We zwijgen bedremmeld of we schieten wild associatief alle kanten op of vervallen in het noemen van toevallige voorbeelden, genomen uit de actualiteit of uit de eigen herinnering. Al heel snel geven we dan een hoogstpersoonlijk antwoord op de vraag “What should cinema be?”. Dat deze optie overigens goed kan uitpakken bewijst Martin Scorsese met zijn compilatiefilm IL MIO VIAGGIO IN ITALIA. Hij geeft een gedegen introductie op de hoogtepunten uit de Italiaanse filmproductie, met als uitgangspunt zijn voorliefde voor de menselijke film. Zijn betoog wortelt in een autobiografisch verhaal over hoe hij in de jaren veertig met Italiaanse films opgroeide, en zich van ontvankelijk kind ontwikkelde tot filmliefhebber, filmstudent en filmmaker. Op een geduldige manier legt hij aan de kijker uit waarom hij de getoonde Italiaanse films zo mooi en indrukwekkend vindt.
“What (is) cinema?” Door het werkwoord tussen haakjes te zetten werd de oplossing al bij voorbaat door de festivalstaf aangereikt: de ene vraag is eenvoudig genoeg het antwoord op de andere. De basisvraag “What is cinema?” is te pareren met de wedervraag “What cinema do you mean?”.
De bioscoop heeft het monopolie van filmvertoning verloren, maar als ouderwetse cinefiel blijft de kijkervaring in de filmzaal voor mij het vertrekpunt. Het is voor mij de standplaats van waaruit ik om me heen kijk in groeiende verwondering. Het festivalthema “What (is) cinema?” is de meest compacte verwoording van deze verwondering.
Maar ik geef toe dat er voor mij in deze vraagstelling ook een bijklank zit van “What ever happened to cinema?”
Documentatie
-
Manovich, Lev, ‘What is cinema?” (hoofdstuk 6, pp. 287-333), in: The Language of New Media, Cambridge: MIT Press, 2001.
-
Martin, Adrian, ‘What (is) cinema?’, in: De Filmkrant, februari 2002, p. 29.Engelse versie: ‘Light my fire’ in Senses of Cinema, april 2001 (sensesofcinema.com/contents/01/14/ligt_my_fire.html): “De cinema bestaat vooral uit verbanden, uit herinterpretaties; een van de hoofdtaken van een festival als Rotterdam – naast zijn functie als podium voor het nieuwste en het beste – is het verschaffen van de mogelijkheid om deze verbanden te herkennen en te leggen.”
-
Waardenburg, André van, ‘De laatste grens. IFFR: What (is) cinema?’, in: Skrien(februari 2002, p 20-21. “Wat er wordt vertoond, door wie, voor wie, hoe en waarom – dat zijn de fundamentele vragen waarmee cinema in het nieuwe millennium te kampen heeft”.