Copyright Featured Image and Page Header Image: NPS/Ryninks Films.
Deze documentaire van Sonia Herman Dolz over de Cubaanse muziekgroep ‘Vieja Trova Santiaguera’ gaat in de eerste plaats over ouderdom, over “kaarsen die nog eenmaal opflakkeren, voordat ze doven”. In de kleedkamer van repareert een van de bejaarde bandleden zijn vlinderdas, de camera is gefascineerd door zijn bevende handen. De melancholie van de ouderdom komt verder onder andere tot uitdrukking in de jeugdportretten die ze tonen, maar vals sentiment blijft uit. Met Lágrimas Negras zoekt Sonia Herman Dolz het niet in gemakkelijke vertedering.
De leden van ‘Vieja Trova de Santiaguera’ mogen dan hoogbejaard zijn, maar in de eerste plaats zijn ze fantastische zangers en musici: ‘troubadours’ uit Santiago, de oostelijke stad van Cuba. Ze beheersen een groot repertoire aan vrolijke meeslepende liedjes, over lief en leed. Ze verzorgen zelf de instrumentale begeleiding met twee gitaren, een contrabas en claves. Ter relativering van de focus op de oude mannen zitten er veel andere musici in de film, en veel jeugdige zangers met onervaren stemmen – zo waren de maestro’s vroeger ook.
Er is geen voice-over in deze film, we horen de verhalen van de muzikanten en we horen hun muziek. In goede documentaires spreken mensen voor zichzelf, zonder begeleiding van een educatieve toon of een opgelegd politiek commentaar of antropologische duiding. Dit klinkt wellicht vanzelfsprekend, maar blijkt in de praktijk toch slechts hoogst uitzonderlijk voor te komen. De gave van Sonia Herman Dolz is dat ze een verhaal in beelden kan vertellen (in samenwerking met cameraman Mels van Essen). Tot nog toe legde ze zich daarbij toe op non-fictie verhalen (in haar items voor het Vpro-programma Diogenes, of in haar documentaires zoals Romance de Valentía, 1993, of Yo Soy Así, 2000, of Mans Genoeg, 2004, of Portrait of Dora Dolz, 2006). Ze benadert haar onderwerpen steeds met een nuchtere, respectvolle nieuwsgierigheid.
Lágrimas Negras gaat ook over de extase van het zingen en musiceren. De repetities krijgen al snel het karakter van kleine concerten in huiselijke kring, de maestro’s van ‘Vieja Trova’ bereiden zich met aanstekelijk plezier en onblusbare energie voor op hun grote optredens. Een deel van hun dagelijks leven bestaat uit het bezoek aan ‘het Huis van de Troubadours’ in hun woonplaats, waar gelijkgestemden van alle leeftijden elkaar treffen. De liedjes leven onder de bevolking, het is niet alleen muziek voor op het podium, maar klinkt ook op straat of in huis. Heel ontroerend is het liefdeslied dat een van hen voor zijn vrouw zingt: zijn publiek bestaat uit één persoon (door de emotie vergeten we de aanwezigheid van het cameraoog). Het sentimentele liedje krijgt door deze setting ook voor ons een geweldige emotionele lading. De camera mocht aanwezig zijn bij een breekbare, aandoenlijke scène.
Hoogtepunten van de film zijn natuurlijk de optredens in Europa, waar de harkerige Engelsen, Nederlanders en Duitsers allemaal tot dansen komen, al verstaat een groot deel van de zaal geen Spaans. Zodra de heren van Vieja Trova op het podium staan, zie je geen broze bejaarden meer, maar staan er vijf top-musici. In Engeland blijkt het publiek de aardige gewoonte te hebben bij het slotapplaus de band terug te roepen door met vlakke hand ritmisch op de rand van het podium te slaan (en natuurlijk zoals overal uitzinnig te klappen, te roepen en te fluiten).
De euforie van het succes heeft wel een tol: we zien vijf mannen ver van huis, maandenlang leven ze in hotelkamers tussen koffers. Hun leeftijd maakt de tournee extra zwaar.